Veertig Jaar Lang Een Bijzondere Dag
1 April 2017
[2.612 woorden]
Wordt er nog geplugd in de wereld, of is dat een fenomeen uit een vorige eeuw ? Dat merkwaardige gegeven waarbij schimmige mannetjes met singles leurden en pas succesvol waren als hun liedje dusdanig vaak op de radio te horen was, dat het je de neus uitkwam en niemand het meer wilde kopen.
Mocht het nog bestaan, dan zou ik graag een veertig jaar oude film willen aanbevelen, die nu dankzij Cult Films UK op een prachtige manier is vastgelegd op Blu-Ray, in de originele Italiaanse taal met Engelse ondertitels.
‘Una Giornata Particolare’ uit 1977 is een klassieker, en een even mooie als beklijvende film.
Iedereen heeft zijn eigen gedachten en herinneringen aan ‘Een Bijzondere Dag’, zo begint mijn broer telkens weer over “die vreselijke marsmuziek die de hele film aan het tetteren is”.
Dat is een scherpe herinnering, maar slechts in de kern juist.
Het verhaal dat de film toont zal genoegzaam bekend zijn, daarom even kort:
Op de dag dat Hitler met een grote militaire parade wordt geëerd tijdens zijn bezoek aan Rome, 8 mei 1938, blijven een afgesloofde huisvrouw en een homoseksuele radioverslaggever in een appartementencomplex achter, waar verder nog de Fellinesk lelijke conciërge rondscharrelt. Alle andere bewoners zijn met vlaggen en zwarte kledij naar het defilé gegaan.
En dat hoor je, daarin kan ik niet anders dan mijn broer gelijk geven. Maar het is niet continu te horen, het wordt ook veelvuldig gelardeerd met een rechtstreeks verslag op de radio.
En juist in die herrie, dat niet aflatende geschetter en gebral, toont zich de subtiele humor en het mededogen van Ettore Scola, de cineast die altijd de nuance zocht, iets waar je de fantastische Pasolini, Fellini en de vol aristocratisch vuur zittende Visconti niet van kon betichten.
Op het hoogtepunt van de fascistische festiviteiten laat Scola zien hoe Mastroianni op de step van de jongste zoon van Loren door haar appartement rijdt. Schitterend ogenblik.
Overigens, als voetnoot, dat wat we te horen krijgen als het lawaai van Mussolini’s optocht, is in werkelijkheid een toespraak van Hitler in Neurenberg, 1934, waarin hij de Germaanse jeugd opdraagt “moedig en vredelievend” te zijn. Maar dat terzijde.
Op de acteerprestaties hoeven we niet dieper in te gaan, die zijn namelijk onwaarschijnlijk goed.
Niet dat het gouden beeld van de A.A., dat vooral een aanmoediging tot entertainment betekent, zaligmakend is, want films, cineasten en acteurs kunnen tien maal beter gelauwerd worden in Berlijn, Cannes of Venetië. Maar dat Marcello Mastroianni genomineerd werd voor een Oscar terwijl hij in de film niet eens Engels spreekt, heeft juist vanwege die uitzonderlijke situatie best wel waarde.
Mogen we een zijweggetje inslaan ?
Zestien jaar eerder won zijn tegenspeelster Sophia Loren als allereerste niet-Engels sprekende goud in Hollywood voor haar rol in ‘La Ciociara’, dat vooral de boeken is ingegaan als ‘Two Women’. (Ook deze film is als uitstekende Blu-Ray te vinden bij Cult Films UK.)
Voor eenieder die nog steeds denkt dat La Loren haar populariteit enkel te danken heeft aan haar weelderige vormen: haar erelijst is enorm, met prijzen in de eerder genoemde drie steden, nóg een Oscar, en een iconische waarde die zo groot is, dat in de geschiedenisboeken eerder zij het gezicht van de twintigste eeuw zal blijken te zijn, dan haar collega Marilyn Monroe, die daar nu nog abusievelijk voor aangezien wordt.
Pas zevenendertig jaar later werd er bij de Academy Awards voor een tweede maal een beeldje bemachtigd door een ‘vreemdsprakige’, toen Sophia’s landgenoot Roberto Benigni mocht pronken met zijn rol in ‘La Vita è Bella’ (1999). De derde en vooralsnog laatste die een Oscar won zonder Engels te spreken was Marion Cotillard als Edith Piaf in ‘La Vie en Rose’ (2008).
(De Fransman Jean Dujardin won in 2011 met zijn rol in ‘The Artist’, maar in die hommage aan de stomme film zweeg hij.)
Dat is natuurlijk bedroevend weinig voor een prijs-uitreikend instituut dat, zonder een festival te willen zijn, met een air van objectiviteit en vooral autoriteit wereldwijd de aandacht weet te trekken, maar tegelijkertijd die wereld voornamelijk veronachtzaamd.
Natuurlijk, binnen de VS is het lastig buitenlandse films te zien. In de zestiger jaren ging nog tien procent van de bioscoopkaartjes naar dat segment van de markt, waar het aandeel nu minder dan één procent is. Maar er zou toch gepoogd mogen worden verder te kijken dan de neus lang is. Waarbij ik beloof het hier niet over Pinocchio te gaan hebben...
Afijn, het is dus al vaker gezegd en geschreven dat het acteerwerk in ‘Una Giornata Particolare’ fenomenaal is, zoals er nimmer slecht geacteerd wordt in een film van Ettore Scola.
Interessant is dat de twee hoofdrolspelers op totaal verschillende manieren tot hun prestaties zijn gekomen. Sophia Loren heeft een persoonlijkheid die in al haar rollen doorschemert, waarbij het aan de regisseur is om haar zo te kneden dat ze tijdens de opname daadwerkelijk haar personage wordt. Gezien het aantal titels waarin La Loren minder aansprekende rollen heeft neergezet, is dat niet iedere regisseur gegeven.
Mastroianni is haar spiegelbeeld, hij maakt zich leeg en geeft zich geheel over. Hij heeft het zelf wel eens omschreven als zijnde een wit doek, waarop de regisseur mag schilderen wat hij wil.
Een ander fenomeen, Peter Sellers, vooral bekend van zijn humoristische rollen terwijl hij zoveel meer kon (Hal Ashby’s ‘Being There’ uit 1979, bijvoorbeeld), werkte op dezelfde manier, zo verklapte hij ooit in een interview: “Ik heb geen persoonlijkheid. Helemaal niets. En dat is wel zo makkelijk, want dat zit het acteren alleen maar in de weg.”
Een detail van de film dat er om vraagt voor het licht gehouden te worden is de kleur of het ontbreken daarvan, een van mijn stokpaardjes. Kleur zien we niet, maar beleven we. Niet voor niets liggen de ogen, ook wel ‘de grootste verraders van ons lichaam’ genaamd omdat ze zich altijd en overal aanpassen, tegen de hersenen aan. Waar wij denken te kijken, wordt het zicht gemanipuleerd met duizend-en-één opties vanuit het brein.
Als we een tijdje op de eerste generatie computers hadden gewerkt, die een ernstig groen beeldscherm hadden, en we keken op, dan was de omgeving magenta. Ook dat duurde maar even, want de ogen begonnen zich subiet weer aan te passen.
Heel veel mensen ‘zien’ kleur in het donker, terwijl het technische kunnen van onze ogen dat helemaal niet toestaat. Wat wij zien, zijn herinneringen. We weten dat het gras groen is, ook al is het in het donker grijs, en dus zien velen ’s nachts groen gras.
De aanduidingen voor kleuren zijn sowieso een verzamelnaam, want elk individu ‘ziet’ een kleur op zijn eigen manier; blauw, rood, groen etcetera hebben oneindige schakeringen die wij telkens weer interpreteren. Het lijkt wel poëzie, en dat maakt het ook zo mooi.
‘Una Giornata Particolare’ opent met zeg maar het Polygoon journaal, klassieke zwart-wit beelden die de echte gebeurtenissen van die achtste mei 1938 tonen. Het verslag is lang, zet de toon en de sfeer, is hyper realistisch dus we weten wat we verwachten mogen.
Het is een gedurfde opening voor een film; heden ten dage zou de regisseur voor gek zijn verklaard om zo lang journaalbeelden te gebruiken, en dan nog eens als opening van de film, en het gebruik van zwart-wit is sowieso voor velen taboe. Dat is jammer want zwart-wit kan zo wonderbaarlijk mooi zijn, en de juiste toon leveren voor sommige beeldverhalen. De drogreden dat de kijker ‘het niet mooi vindt’, is onzin, juist vanwege het eeuwige verraad van onze ogen, die in recordtijd het ontbreken van kleur als ‘normaal’ zullen bestempelen. We mogen dus spreken van een vooroordeel, dat spijtig genoeg nog maar mondjesmaat gelogenstraft wordt.
De oude journaalbeelden van de film maken plaats voor een totaalshot van een immens appartementencomplex. Ook deze beelden zijn in zwart-wit. We zien de conciërge protserige vlaggen van het Duitse en Italiaanse fascisme ophangen. Ze is daar minutieus mee bezig, terwijl om haar heen de huurders van de woonkazerne ontwaken.
Uiterst langzaam komt er een hint van kleur bij, het rood van de vlaggen lijkt van zwart en grijs naar geronnen bloed te transformeren. Met het vermenigvuldigen van de geluidjes van mensen die de dag aanvangen en met het klimmen van de zon en haar licht, komt er steeds meer kleur.
Toch zal dat gedurende de hele film nimmer geheel op niveau komen, de kleuren blijven onverzadigd, verwassen, ietwat grauw, zoals het bestaan van de bewoners van het complex, en het leven van de twee protagonisten in het bijzonder. Als we later in de film de twee banieren weer terugzien, zijn groen en rood helder te zien, al sprankelt kleur nog steeds nergens.
Alleen hier al voor mogen we Cult Films UK dankbaar zijn, dit spel tussen kleur en het ontbreken ervan, van de nuance en wat onze geest daar mee doet, kan alleen maar werken als de beeldkwaliteit uitmuntend is. Daarin is het label zonder meer geslaagd, zoals het geluid ook bijzonder goed is.
Wat doen onze ogen, néé: ons brein, met dit spel. Die gaat er natuurlijk mee aan de haal. Blijft het aansterken van de kleuren in hetzelfde geleidelijke tempo doorgaan ? Of worden er accenten aangebracht ?
Is zijn appartement net wat monochromer dan het hare, waar zojuist toch zeven kinderen en een gemelijke echtgenoot doorheen gegaloppeerd zijn ?
Verdiept de bloemetjesprint van Antonietta’s sloof zich niet net wat meer nadat ze voor het eerst buurman Gabriele heeft ontmoet ? Vloeien de kleuren van het verhaal toch weer wat weg naarmate duidelijker wordt dat de situatie voor Gabriele uitzichtloos is ?
Is dat wat er op het beeld te zien was, of is het mijn geest die met mij en het filmverhaal aan de haal gaat ?
Kleuren en ons brein. Nog een piepklein uitstapje: Derek Jarman, die zeker een eigen opstel verdient, heeft de film ‘Blue’ (1993) gemaakt. Het gaat te ver om hier uit de doeken te doen waarom, maar dat is een strak blauw beeld dat tachtig minuten lang aangevuld wordt met prachtige voice overs. Ons brein kan dat echter helemaal niet aan, en dus laat het de ogen in dat strakke blauw strepen en vlekken en schakeringen zien. Oftewel, kijken is als een gedicht lezen: de interpretatie kan bij herlezing anders uitpakken.
In de slagschaduwen van de Italiaanse Film, veroorzaakt door iconen als Fellini, Pasolini, Visconti en Antonioni, en voor de eenentwintigste eeuw door Sorrentino en Tornatore, heeft Ettore Scola, de cineast die zich als een Kubrick in elk genre thuis voelde, zijn weg moeten zoeken.
Zelfs Bertolucci staat vaker voor het voetlicht, al is dat helaas niet vanwege de geniale samenwerking met cameraman Vittorio Storaro.
Misschien komt het omdat Scola zich niet specialiseerde, of dat hij met zijn vriendelijke humor net wat te gepolijst was, maar een echt goede reden kan er toch niet zijn dat hij net zo weinig op de voorgrond is getreden als de Taviani broers en hun verrukkelijke films.
Of dat het juweeltje ‘Macaroni’ (1985) buiten Italië nimmer op tape of schijf is verschenen...
‘C’eravamo tanto amati’ (‘We hielden zoveel van elkaar’), met Fellini voor de camera, uit 1974 was bij verschijnen al een cult-klassieker, en is dat nog steeds. Er is geen subtieler kostuumdrama dan ‘La Nuit de Varennes’ (‘De Nacht van Varennes’, 1982), met glansrollen voor Marcello Mastroianni als een bejaarde Casanova, Hanna Schygulla, Jean-Louis Barrault, Harvey Keitel, Jean-Louis Trintignant en de kuiten van Michel Piccoli.
Geen film zo ongrijpbaar en toch zo toegankelijk als ‘Le Bal’ (1983). Er wordt geen woord gesproken in deze episode-film, alles wordt via spel en dans uitgedrukt. De eerste handeling in de film is het sluiten van de gordijnen, waaruit blijkt dat de plaats een souterrain is. Later wordt dat bevestigd als er tijdens de oorlog geschuild wordt voor bombardementen.
Ook hier speelt Scola met kleur, en het ontbreken er van. Bij de eerste flashback naar 1936 wordt het beeld meteen onverzadigd. Als in deze sequentie de gluiperd met monocle afdruipt, wordt hij en zijn omgeving wel degelijk bijna zwart-wit, met nog een zweem aan skintone in de handen. Eenmaal de wc-deur voorbij dringt kleur toch weer meer op.
In alle episodes komen we dezelfde personages tegen, of toch niet ?
Na de opening dat plaats heeft in de eind zeventiger, begin tachtiger jaren, worden we naar 1936 gevoerd, met verlies van veel kleur, waarna we via ’40 - ’42 - ’44 - ’45 - ’56 (Algerije) & Mei ’68 weer terugkeren bij het begin.
Wil Scola ons expres op het verkeerde been zetten ? Natuurlijk wil hij dat, letterlijk in dit geval, want hoe kunnen de mannen die in de oorlog een oog en een been hebben verloren daar weer wonderbaarlijk van genezen ? En toch... maakt het niet uit.
Een ander detail, want niemand weet beter dan Maestro Ettore dat ‘de duivel zich in het detail verschuilt’ (bijvoorbeeld de barman die in ’56 voor het eerst cola proeft en dat walgend uitspuugt) dat om mijmeren vraagt: de dames ouderen anders dan de heren ! De Special Effects make-up werkt overtuigend, dus daar ligt het zeker niet aan. Wat wil Scola hier mee zeggen ? Hm, Hm, hij doet natuurlijk nooit iets zomaar, al gaat hij nergens voor het grote gebaar, zoals zijn humor ook niet voor de schaterlach is bedoeld. Drie jaar eerder mopperen zijn antihelden in ‘La Terrazza’ (1980):
“Zie je dat onze vrouwen jonger worden ?”
-“Dan waren ze eerst ouder.”
De scène in 'Le Bal' waarin alle dames weigeren met de Duitse militair te dansen, waarop zijn parasiet zich als partner opwerpt, doet sterk denken aan de verbluffend sterke scène met Rutger Hauer en Derek de Lint in ‘Soldaat van Oranje’ (1977), die zes jaar eerder werd gemaakt.
‘Le Bal’ eindigt keurig zoals hij begon, we zijn weer terug in 1983, en waar twee uur geleden het licht werd aangedaan, mag het nu uit.
Over elke Scola film valt wat fraais te vertellen; er zijn ook nog de juweeltjes die na de eerste maal aanschouwen niet meer vergeten zullen kunnen worden, zoals ‘Passione d’Amore’ (1981) of ‘Che ora e ?’ (‘Hoe laat is het ?’, 1989), of de eerder aangehaalde parel ‘La Terrazza’, die we minimaal eens per jaar behoren te ondergaan, al was het maar om te constateren dat we met de film meegroeien, of er juist tegenin gaan, al zou dat ook het verhaal kunnen zijn dat met onze eigen herinneringen een loopje neemt..
Van ‘Brutti, Sporchi e Cattivi’ (‘Vuil, Lelijk en Gemeen’, 1976) loopt een rechtstreekse lijn naar ‘Flodder’, waar onderweg alle maatschappijkritiek helaas verloren is gegaan. Gelukkig heeft Scola daar niet van geweten. Zelf zei hij dat zijn ‘Brutti...’ geïnspireerd was door Pasolini’s debuutfilm ‘Accatone’ (1961), wat er om vraagt die twee werken na elkaar te bekijken, want op het eerste gezicht zit er een wereld van verschil tussen. Pasolini is zo met de maatschappij en diens misstanden bezig, dat er voor humor bijvoorbeeld geen plaats is.
Scola’s laatste film, in 2013, is een even subtiel als adembenemend portret van zijn goede vriend Federico Fellini, met wie hij overeenkwam dat ze allebei als schrijvers in de filmwereld begonnen zijn, wat ook gold voor die andere zeer goede vriend van Ettore, de al genoemde Pasolini. Op de nacht dat Pier Paolo werd vermoord, draaide Ettore enkele tientallen meters verder een documentaire, een genre waar Kubrick in zijn jonge jaren aan gesnuffeld heeft, maar waar de Maestro zijn hand niet voor omdraaide.
Het ondergaan van een Scola film maakt van elke dag een bijzondere dag.
‘Diep van binnen weet je dat je eigenliefde niet meer wederkerig is.’
La Terrazza (1980)
Serge Reggiani v. Marcello Mastroianni