Als jochie wist ik het zeker, maar het leek me wel iets om geheim te houden, want het was heel speciaal.
Op de achterbank van papa's auto, in het donker terugrijdend naar huis van een vakantie of van een feest, klopte mijn hart. En na even zoeken vond ik altijd weer de maan. Daar was'ie.
Het spannende was dat de maan, die toch best wel een beetje van iedereen was, want daarom hing hij toch zo ver weg in de lucht, of misschien was hij wel van niemand om diezelfde reden, díe maan volgde mij ! Echt waar, hij bleef achter de auto aangaan ! En eenmaal thuis, de tanden gepoetst en het pyjamaatje aan, klaar om naar bed te gaan, wachtte hij pal achter de gordijnen. Dáár stond hij stokstijf stil. Voor mij.
Het moest geheim blijven, maar het stond wel als een paal boven water: de maan was míjn vriendje. Wie kon dat nou nog meer zeggen ?
Dat de maan vrouwelijk was wist ik toen nog niet. Van vriendinnetjes had ik helemaal nog geen vermoeden.