In Luxemburgse hyper-marchés naar Franse snit, zo groot dat er makkelijk motorcrossraces in gehouden zouden kunnen worden en waarvoor koters middels de winkelwagens al voor schijnen te oefenen, is veel lekkers te vinden. Rauwmelkse kazen, hammen in allerlei vormen en soorten en vaak ook mooie vis en vlees. De groente is lang zo slecht nog niet. En desgewenst kan het hele huis in het nieuw gestoken worden. De wijn blijft echter een probleem. Groot was dan ook de verbazing om in de 'Cactus' op de klinkende namen Robert-Denogent en Dauvissat te stuiten.
Het bezoek aan Robert-Denogent in Pouilly-Fuissé van vier jaar geleden komt weer voor de geest. Het spoor liep als zo vaak via de aartsvader van het schone en zwavelloze wijnmaken, Marcel Lapierre. Ook Robert-Denogent werkt zonder gif en met natuurlijke gisten.
Terwijl hij een rondleiding door kelders en wijngaarden gaf, legde hij uit dat Pouilly en Fuissé al sinds mensenheugenis onafscheidelijk zijn. Het ronde en vettige van de ene kant heeft het rechtlijnige en mineralige van de ander nodig. Dat gaat al eeuwen zo, dus niemand weet meer precies of de voorouders nu juist gezocht hebben naar complementaire componenten, of per ongeluk op de gouden combinatie zijn gestoten.
Even verder in de Mâcon is er met de doop van de nieuwe appellation Viré-Clessé weer zo'n dubbele naam ontstaan. Daar liggen geen smaaktechnische, maar ambtelijke redenen aan ten grondslag. Het overkoepelende orgaan INAO vond dat de gebiedjes zelfstandig te klein zouden zijn voor een eigen status, dus hebben ze daar de handen maar ineengeslagen.
Soms is het romantischer niets te weten van de beweegredenen voor een huwelijk...
Robert-Denogent's Pouilly-Fuissé is, net als vier jaar geleden, zonder meer lekker. Zijn tweede wijn uit de supermarkt, een Mâcon-Villages is echter door het idioot vele hout, zelfs begeleid door heerlijke kaas en Spaanse, Portugese en Ardenner ham, ondrinkbaar.
Er zijn meer gevaren voor wijn dan gif, (teveel) zwavel of fabrieksgisten met malle smaakjes. Als een wijn enkel nog naar vanille of geroosterd brood smaakt, dan heeft de wijnboer de plank flink misgeslagen.
En Robert-Denogent lijkt me nu toch ook wat te bezwijken onder de druk. Hij is populair geworden, en iedereen wil zijn wijn. Goede wijn valt of staat bij stevig snoeien. Als een wijnrank teveel druiven moet voeden, verwatert smaak en karakter. Maar er kunnen wél veel meer flessen gevuld worden.
Kiezen tussen kwaliteit of kwantiteit is het vraagstuk dat in de wijngaard onontkoombaar is.
De prijzen overigens waarvoor deze wijnen werden aangeboden hadden geen supermarktallure; verre van dat…
Eenmaal weer thuis zijn de meningen onder de proefgenoten verdeeld als ik hen van mijn trouvailles in den vreemde vertel. Nicolaas zegt, met de olijke oogopslag waar hij patent op heeft, dat hij deze wijnen graag bij zijn onderzoek gehad zou willen hebben. Als wijnschrijver Klei heeft hij namelijk na een reeks even leuke als onmisbare wijnboeken een 'Supermarktwijngids' laten verschijnen, waar hij met humor door de zure 'appelsap' heen worstelt en met zijn gebruikelijk elan verhaalt van de parels onder dergelijke wijnen.
Anderen zijn het wel met me eens dat een waarlijk grote wijn niet in een supermarkt thuis hoort. Kwaliteit en kleinschaligheid horen bij elkaar en dus kan een echt goede wijnboer nooit al die schappen gevuld krijgen.
Het lijkt er op dat mijn mening gedeeld wordt, tot Kees verzucht:"Ik wou dat wij zulke supermarkten hadden..."
Die uit de grond van het hart gekomen uitspraak schiet me te binnen als ik een dag later door de, tot Dé Grootgrutter overgegane, familiekruidenier 'bij ons in de Jordaan' sjok. Nog even nijver, vrolijk en vriendelijk is er met de uniformisering toch behoorlijk wat verloren gegaan.
En rauwmelkse kazen zullen we in dit landje niet in supermarkten aantreffen, want dat mag niet van de heren te Brussel. Tegenwoordig schijnen we na eeuwen van rebellie en balorigheid vooral braaf te zijn.
Wel staat er een wonderbaarlijke 'buurvrouw' in de rij voor de kassa naast de mijne. Met de sierlijkste handen rekent ze een salade af. De tot de enkels reikende rok die de lange benen verhullen, geeft haar bewegingen een Japanse gratie; daarboven draagt ze een beige topje waar een navelringetje onderuit gluurt. Het halflange bruine haar glanst als goud en haar blauwe ogen nopen tot verdrinken.
Dat hebben ze dáár nou weer niet, bedenk ik me. Dan zie ik het licht, al zou het best een dwaallichtje kunnen zijn: met mythologische vrouwen als klandizie zou er hier toch ook iets lekkers in het flessenvak moeten kunnen staan ?
Hoewel ik bijna aan de beurt ben schuifel ik de rij weer uit.